Terwijl de zon langzaam achter de huizen verdwijnt steekt mijn lief de vuurkorf aan. We zitten op het balkon. We hebben net gegeten. Waarschijnlijk is dit een van de laatste keren, zo niet de laatste, dat we hier zo op het dakterras zitten. Volgende week is lief weg van dinsdag tot zondag, de maandag er op gaan we verhuizen. Samen. Ik vind het heel spannend maar tegelijkertijd voelt het ontzettend goed, met elke vezel in mijn verliefde lijf. Ik leef en geniet. Een paar dagen geleden zei ik tegen mijn moeder dat ik altijd al best een heel gelukkig leven had gehad als ik dood zou gaan. Maar als ik nxfa dood zou gaan zou ik helemaal zeker weten werelds geluk hebben gekend. Hoe fijn is dat.
Een keerzijde van al dat geluk is de mensen die ik achterlaat met mijn verhuizing. De afgelopen maanden leefde ik al praktisch bij mijn lief en zag ik mijn gezin hooguit even als ik schone kleren moest hebben, of als m'n lief aan het werk was. Dat gaat nu nog minder worden natuurlijk. En hoewel ik ze allemaal mis, mis ik vooral mijn kleine broertjes, en alles waarmee ze langzaam groot worden.
Broertje R. vindt het dan ook hartstikke leuk als ik thuis ben. Broertje A. doet alsof er niks aan de hand is. Maar hij praat, knuffelt of stoeit niet met me. Vanmiddag was ik met vrienden naar het mooie buitenbad bij ons in de buurt. Mijn ouders en de jongetjes waren er ook. Ik zei tegen een vriend dat vooral A het volgens mij moeilijk vond dat hij mij zo weinig zag. Hij wilde niet me zwemmen en negeerde me als ik langs hem liep. Au.
Tegen het eind van de dag, toen ons vriendengroepje de laatste duik had genomen, kwamen R en A naar onze handdoeken. R begon me te kietelen en grapjes te maken, A stond er zo'n beetje naast en keek er naar. Op een gegeven moment trok ik een tegenstribbelende A op schoot. Ik verwachtte dat hij meteen weer op zou staan, zoals steeds de afgelopen tijd. Maar zijn armen gingen om mijn nek en zijn benen om mijn middel. Ik genoot van dat vertrouwde lijfje tegen me aan, warm en bruin van de zon. Zo bleven we een tijdje zitten. We maakten aanstalten om te gaan. A liet me niet los. Dus ik bleef zitten. Net zolang tot hij besloot op te staan.
Ik ben nog nooit zo lang zo intens gelukkig geweest. Maar wat mis ik af en toe vreselijk wat ik achter laat.