Wat zou de wereld mooi kunnen zijn, dacht ze. Als ze maar zou kunnen zien. Ze wist dat ze op een bankje zat. Ze hoorde kinderen rennen en lachen. Ze voelde een hond met zijn snuit tegen haar scheenbeen duwen. Ze rook de lente. Ze hoorde vogeltjes. De wereld zou zo mooi zijn, als ze nou toch maar kon zien. Toen voelde ze de romp waar ze tegenaan leunde. De arm om haar schouder. De lippen die zachtjes tegen haar slaap drukten. En ze wist: op een dag zie ik weer. Tot die tijd wordt er voor mij en met mij gekeken, zodat ik straks weer zelf kan genieten van al het moois.
donderdag 24 februari 2011
donderdag 17 februari 2011
Dirty old man
Gisteravond laat liet ik het hondje uit. Ik loop dan om een grasveld aan de overkant van de straat heen. Meestal kom ik zo laat niemand meer tegen, hooguit een andere hondenbezitter die snel langsloopt en knikt. Nu zag ik een oudere man een auto uitstappen. Ik dacht: 'die komt laat pas thuis'. Ik liep toch al ongeveer zijn richting op dus ik kon mooi even kijken waar hij heen liep, nieuwsgierig als ik ben. Zijn linkerbroekspijp zat van achteren in zijn sok. Hij liep vrij langzaam, maar wel vastberaden in de richting van de begraafplaats. Meteen schoten er wilde gedachten door mijn hoofd. Misschien was zijn vrouw wel gestorven, en miste hij haar vreselijk. Normaal zou zij het tegen hem gezegd hebben, dat van die broekspijp. Wie weet, misschien kwam hij van een verjaardag, van zijn dochter die steeds meer op haar ging lijken. Misschien wilde hij even met haar praten, zoals ze vroeger samen praatten, als hij ergens mee zat. Ik was ondertussen halverwege het rondje met het hondje en ging iets langzamer lopen omdat ik benieuwd was of hij inderdaad naar de begraafplaats liep. Plots hield de man zijn pas in, keek om zich heen en draaide mij de rug toe. Toen hoorde ik het. Een harde straal, het geluid van kletterend vocht op blaadjes. Hij stond te plassen. Tegen de heg van de begraafplaats. Het duurde verbazingwekkend lang voor hij zijn broek dichtritste en verder liep. Mijn rondje was klaar en ik liep richting mijn huis, terwijl de man bleef lopen in tegengestelde richting van waar zijn auto stond. Toen ik de sleutel in het slot stak keek ik nog een keer om. Ik kon de man al haast niet meer zien. Hij stond even stil naast een lantaarnpaal in de verte. Er kwamen geen verhalen meer in mijn hoofd en zachtjes sloot ik de deur.