Wat zou de wereld mooi kunnen zijn, dacht ze. Als ze maar zou kunnen zien. Ze wist dat ze op een bankje zat. Ze hoorde kinderen rennen en lachen. Ze voelde een hond met zijn snuit tegen haar scheenbeen duwen. Ze rook de lente. Ze hoorde vogeltjes. De wereld zou zo mooi zijn, als ze nou toch maar kon zien. Toen voelde ze de romp waar ze tegenaan leunde. De arm om haar schouder. De lippen die zachtjes tegen haar slaap drukten. En ze wist: op een dag zie ik weer. Tot die tijd wordt er voor mij en met mij gekeken, zodat ik straks weer zelf kan genieten van al het moois.
Heel indrukwekkend geschreven meis. O.o woa.
BeantwoordenVerwijderen